Vervangende toestemming voor inschrijving school, co-ouderschap op verzoek van een van de ouders FJR 2009/76
FJR 2009/76
Rb. Alkmaar, 23-04-2009, nr. 76686/ESRK04-1355
Instantie: Rechtbank Alkmaar
Datum: 23 april 2009
Zaaknummer: 76686/ESRK04-1355
Noot: P. Dorhout
LJN: BL8395
Brondocumenten: ECLI:NL:RBALK:2009:BL8395, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 23‑04‑2009;
Essentie
Gezag, wijziging hoofdverblijfplaats, vervangende toestemming voor inschrijving school, co-ouderschap op verzoek van een van de ouders; art. 1:253a BW
Uitspraak
Partijen hebben van 2004 tot 2008 een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit in 2005 een kind is geboren. Het kind is erkend en de ouders hebben gezamenlijk het gezag over hem. De man heeft op grond van art. 1:253a BW primair verzocht te bepalen dat het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de man. Subsidiair heeft de man verzocht te bepalen dat het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de man met ingang van de datum verhuizing van de vrouw. Zowel in het primaire als in het subsidiaire geval heeft hij verzocht een omgangsregeling vast te stellen alsmede te bepalen dat met ingang van het schooljaar 2009/2010 er sprake is van co-ouderschap. Tevens heeft de man verzocht om vervangende toestemming voor inschrijving op een school te verlenen en te bepalen dat het kind met ingang van schooljaar 2009/2010 op voornoemde school onderwijs zal volgen. De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd dat de vrouw met ingang van 28 januari 2009 zonder enig overleg met het kind naar haar ouders is gegaan en dat zij heeft aangegeven daar te willen wonen. Ook heeft zij zonder zijn toestemming de plaatsing van het kind op het kinderdagverblijf beëindigd. De vrouw stelt dat de man zich in beperkte mate heeft beziggehouden met de opvoeding en verzorging van het kind, omdat hij meer dan fulltime werkt. Zij verschillen fundamenteel van inzicht over de opvoeding van het kind, waardoor er steeds meer spanning tussen hen kwam. De vrouw heeft zelfs mediation geprobeerd, maar door de halsstarrige houding en dominante opstelling van de man is dit mislukt. De vrouw stelt dat co-ouderschap niet in het belang is van het kind, omdat het kind altijd meer bij haar is geweest. Verder kan de man co-ouderschap niet combineren met zijn werk. Bovendien zou het kind voortdurend in een conflictueuze situatie terechtkomen. De vrouw meent beter in staat te zijn om het kind een stabiele gezinssituatie, geborgenheid, aandacht en eenduidige structuur te bieden. Tevens heeft de vrouw verzocht een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige vast te leggen.
Rechtbank
De ouders hebben gezamenlijk gezag over het kind. Dit brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de minderjarige in beginsel de toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens kunnen worden, kan het geschil worden voorgelegd aan de rechter op de voet van art. 1:253a BW. Ter terechtzitting is gebleken dat de standpunten van partijen haaks op elkaar staan en zij niet tot een vergelijk kunnen komen. Om een beslissing te kunnen nemen in het kader van art. 1:253a BW dient de rechtbank het belang van de minderjarige voorop te stellen. Echter, zoals door de Hoge Raad is bepaald in het arrest (bedoeld is: beschikking PD) HR 25 april 2008, NJ 2008, 414 , dient de rechter bij de beslissing over een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen.In haar verweerschrift stelt de vrouw dat zij zich gedurende de samenleving met de man steeds ongelukkiger is gaan voelen. Het gezinsleven met de man bracht de vrouw totaal niet wat zij had gehoopt en verwacht, de man bleek een dominante, egocentrische persoon. Zij zou met de man niet kunnen overleggen en heeft gekozen om naar Heerhugowaard te verhuizen, omdat haar ouders daar wonen en haar werk is gevestigd in Alkmaar. Ter zitting heeft zij hieraan nog toegevoegd dat zij niet uit Haarlem komt en in Haarlem geen vrienden heeft. De omgeving van Heerhugowaard is voor de vrouw een vertrouwde omgeving. Ook voor het kind is Heerhugowaard een vertrouwde omgeving, omdat hij iedere vrijdag en zaterdagochtend bij haar ouders is. De vrouw stelt dat zij met haar vertrek naar Heerhugowaard heeft gehandeld in het belang van het kind. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw zich in overwegende heeft laten leiden door haar eigen belang en door haar emotie dat zij zich niet (meer) op haar gemak voelde in de relatie tussen partijen. Hoewel partijen via mediation hebben geprobeerd een oplossing te zoeken voor hun relatieproblemen, heeft de vrouw ter zitting aangegeven dat zij met mediation heeft ingestemd omdat de man ‘het zo graag wil’. Verder heeft de vrouw aangegeven dat — toen zij besloot de mediation te beëindigen en naar Heerhugowaard te vertrekken — zij uit angst voor het verbale geweld van de man en in paniek heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat het door de vrouw aangevoerde verbale geweld van de man, tegenover zijn betwisting, onvoldoende redengevend is geweest om zonder enige vorm van overleg en met medeneming van het kind de samenleving te verbreken.Verder heeft de vrouw zonder overleg met de man het kind vanaf 2 januari 2009 niet meer naar het kinderdagverblijf gebracht en heeft zij tevens zonder overleg de plaatsing van het kind op dit kinderdagverblijf opgezegd. De vrouw heeft evenmin overleg gehad over de opvang van het kind in Heerhugowaard en over de inschrijving van het kind op een school in Heerhugowaard. Door de omstandigheid dat de vrouw een huis heeft gekocht in Heerhugowaard, in de buurt van haar werk, haar ouders en haar zus heeft zij gekozen om zonder overleg met de man en zonder het geschil op grond van art. 1:253a BW voor te leggen aan een rechter gehandeld in haar eigen belang en heeft ze verder overleg met de man onmogelijk gemaakt. Door haar eenzijdig optreden ontneemt de vrouw de man de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Door de vrouw is ter onderbouwing van haar stelling dat de man dominant gedrag vertoont, onder meer gewezen op de aangetekende brief van 3 februari 2009 van de man aan de vrouw. De rechtbank deelt het standpunt van de vrouw niet. Uit de brief blijkt veeleer dat de man bereid is om (opnieuw) te overleggen al dan niet met de hulp van een mediator. De man schrijft onder andere in zijn brief: ‘Ik wil er inderdaad heel graag samen uit komen met jou en eventueel met bemiddeling van de mediator’ en ‘ik stel voor dat je vandaag nog (als je dit leest waarschijnlijk op 4 februari) naar huis komt en dat we opnieuw naar de mediator gaan. Totdat we er uit zijn wil ik dat het kind in Haarlem woont en ‘gewoon’ naar de voor hem bekende opvang gaat. Wij moeten hem verder voorlopig zo gewoon mogelijk blijven verzorgen en opvoeden’, aldus de inhoud van voornoemde brief aan de vrouw. Verder heeft de man gemotiveerd de stelling van de vrouw betwist dat de opvoedingsstijlen tussen hen verschillen. Hij heeft aangegeven dat er altijd wel nuanceverschillen waren tussen partijen. Volgens de man was de vrouw wat beschermend naar het kind toe, maar eigenlijk lagen ze wel op één lijn. De man heeft ter zitting zelfs aangevoerd dat de vrouw het fantastisch doet als moeder. Dit alles in overweging nemende, zou de rechtbank in beginsel aanleiding kunnen zien om primair het verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem toe te wijzen, Bij een dergelijke ingrijpende wijziging moet de rechtbank het belang van het kind aan een zwaardere toets onderwerpen. Gelet op de leeftijd van het kind, de omstandigheid dat het kind vanaf zijn geboorte in gezinsverband met de man en de vrouw heeft gewoond en de korte periode dat hij nu bij de vrouw in Heerhugowaard woont, is de rechtbank evenwel van oordeel dat het kind het meest gebaat is bij een gelijke zorgverdeling tussen de ouders. De man heeft onweersproken gelaten dat de vrouw de hoofdverzorger van het kind is geweest. Dit laat onverlet dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de samenleving van partijen voor het kind heeft gezorgd. De rechtbank betrekt bij dit oordeel mede gelet op een door de man overgelegde verklaring. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij bereid en in staat is de zorg over het kind met de vrouw te delen. Uit de verklaring van de werkgever van de man blijkt dat hij zijn kantooruren kan aanpassen aan de schooltijden van het kind. De stelling van de vrouw dat de man zijn baan niet kan combineren met co-ouderschap wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd niet gevolgd. In de week dat de vrouw de volledige zorg heeft over het kind, kan de man zijn werktijden immers aanpassen en (meer dan) fulltime werken. Van de vrouw mag dan ook worden verwacht dat zij in het belang van het kind bereid is de communicatie tussen hen weer op te pakken en dat zij, net zoals de man, bereid is om te werken aan de verstandhouding tussen partijen. Het verzoek van de man om te bepalen dat er met ingang van het schooljaar 2009/2010 sprake is van co-ouderschap zal daarom worden toegewezen. De rechtbank overweegt daarnaast nog dat de huidige scheiding tussen de man en het kind zo kortdurend is, dat het belang van de minderjarige zich daartegen niet verzet. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank de man vervangende toestemming verleent voor het inschrijven van het kind op de school. Gebleken is dat partijen in onderling overleg een omgangsregeling hebben vastgesteld in die zin dat het kind iedere zaterdag naar de man gaat. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt dat de man het kind ophaalt bij de vrouw op vrijdag om 13.00 uur en de vrouw het kind ophaalt bij de man op zaterdag om 17.00 uur. Verder heeft de vrouw toegezegd dat de man met het kind mag bellen op elke gewenste dag tussen 17.00 uur en 17.30 uur. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen deze omgangsregeling onverkort zullen nakomen totdat de co-ouderschapregeling zoals hierna te bepalen zal ingaan.
Met noot van P. Dorhout
Noot
De norm gelijkwaardig ouderschap in art. 1:248 BW zoals dat op 1 maart 2009 is ingevoerd beoogt, kort gezegd, dat een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, zijn recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders behoudt na ontbinding of beëindiging van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de samenleving. Er is niet beoogd de norm in conflictsituaties uit te leggen als een verplicht co-ouderschap, als een 50/50%-verdeling, een uitgangspunt waarop alleen ‘praktische belemmeringen’ een uitzondering zouden kunnen vormen. Afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval en het belang van het kind zal de rechter genoodzaakt kunnen zijn op verzoek een zorgregeling vast te stellen. Juist de continuering van de opvoedingsrelatie tussen kind en beide ouders is in het belang van het kind. De rechtbank legt hier co-ouderschap op terwijl de moeder zich daartegen verzet. De Rechtbank Haarlem heeft al eerder een co-ouderschapregeling vastgesteld tegen de wens van een van de ouders op 14 november 2006 (LJN AZ5284). Gedwongen co-ouderschap is gedoemd te mislukken. De strijd die voortvloeit uit een co-ouderschap dat door een van de ouders niet wordt gedragen kan niet in het belang van het kind worden geacht. Daarnaast is het duidelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest om de situatie zoals die tijdens de samenwoning was te wijzigen na de scheiding. In dit geval was de vrouw de hoofdverzorger van het kind. De tijd die de ouders gezamenlijk met het kind doorbrachten mag nu kennelijk worden voortgezet door de vader alleen, terwijl het aandeel van de moeder sterk zal verminderen. Het kind zal nu veel tijd bij derden verblijven in plaats van bij een van de ouders. Voor een goede regeling na het uiteengaan van de ouders moet — als beide ouders in beginsel geschikt zijn — eerst gekeken worden hoe de situatie daarvoor was en of de ouders de verzorging en opvoeding op zich kunnen nemen. De suggestie van de rechtbank dat de communicatie wel zal herstellen als de vrouw haar best daarvoor doet, lijkt ijdel in deze zaak waarin ‘de standpunten van partijen haaks op elkaar staan en zij niet tot een vergelijk kunnen komen’ en levert een aanzienlijk risico op voor het kind. Het komt de rechtbank kennelijk niet sympathiek over dat de vrouw het kind zonder overleg heeft meegenomen, maar of de gekozen oplossing nu in het belang van het kind is valt sterk te betwijfelen.
PD
Vindplaats: FJR 2009, 76
Datum: 23-04-2009
Instantie: Rechtbank Haarlem
Zaaknr: 154625/2009-555
Magistraten:
co-ouderschap / vervangende toestemming school Gelet op de leeftijd van [naam kind], de omstandigheid dat [naam kind] vanaf zijn geboorte in gezinsverband met de man en de vrouw heeft gewoond en de korte periode dat hij nu bij de vrouw in [plaats] woont, is de rechtbank evenwel van oordeel dat [naam kind] het meest gebaat is bij een gelijke zorgverdeling tussen de ouders. De man heeft onweersproken gelaten dat de vrouw de hoofdverzorger van [naam kind] is geweest. Dit laat onverlet dat de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van de samenleving van partijen voor [naam kind] heeft gezorgd. De rechtbank betrekt bij dit oordeel mede gelet op de door de man overgelegde verklaring van de [naam instantie]. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij bereid en in staat is de zorg over [naam kind] met de vrouw te delen. Uit de verklaring van de werkgever van de man blijkt dat hij zijn kantooruren kan aanpassen aan de schooltijden van [naam kind]. De stelling van de vrouw dat de man zijn baan niet kan combineren met co-ouderschap, wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd niet gevolgd. In de week dat de vrouw de volledige zorg heeft over [naam kind], kan de man zijn werktijden immers aanpassen en (meer dan) fulltime werken. Van de vrouw mag dan ook worden verwacht dat zij in het belang van [naam kind] bereid is de communicatie tussen hen weer op te pakken en dat zij, net zoals de man, bereid is om te werken aan de verstandhouding tussen partijen. Het verzoek van de man om te bepalen dat er met ingang van het schooljaar 2009/2010 sprake is co-ouderschap zal daarom worden toegewezen. De rechtbank overweegt daarnaast nog dat de huidige scheiding tussen de man en [naam kind] zo kortdurend is, dat het belang van de minderjarige zich daartegen niet verzet. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank de man vervangende toestemming verleent voor het inschrijven van [naam kind] op de [naam school] te [plaats].
LJN: BJ6142
Conclusie:
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
verzoek ex artikel 1:253a BW
zaak-/rekestnr.: 154625/2009-555
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 23 april 2009
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.C.H. de Leon, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [plaats], feitelijk verblijvende te [plaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.H. van Lingen-Schuur, kantoorhoudende te Heiloo.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man van 19 februari 2009, ingekomen op diezelfde datum;
- het verweerschrift, met bijlage, van de vrouw van 16 maart 2009;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de man van 18 maart 2009.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 maart 2009 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. E.C.H. de Leon en de moeder door mr. I.H. van Lingen-Schuur.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen hebben van januari 2004 tot 2008 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2 Uit deze relatie is op [datum] 2005 geboren de minderjarige [naam kind]. De man heeft de minderjarige erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over hem.
3 Verzoek
3.1 De man heeft op grond van artikel 1:253a BW primair verzocht te bepalen dat [naam kind] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de man. Subsidiair heeft de man verzocht te bepalen dat [naam kind] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de man met ingang van de datum verhuizing van de vrouw. Zowel in het primaire als in het subsidiaire geval heeft hij verzocht een omgangsregeling vast te stellen alsmede te bepalen dat met ingang van het schooljaar 2009/2010 er sprake is van co-ouderschap. Tevens heeft de man verzocht om vervangende toestemming voor inschrijving op de [naam school] te [plaats] te verlenen en te bepalen dat [naam kind] met ingang van schooljaar 2009/2010 op voornoemde school onderwijs zal volgen.
3.2 De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd dat de vrouw met ingang van 28 januari 2009 zonder enig overleg met [naam kind] naar haar ouders is gegaan en dat zij heeft aangegeven daar te willen wonen. Ook heeft zij zonder zijn toestemming de plaatsing van [naam kind] op het kinderdagverblijf beëindigd.
4 Verweer
4.1 De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Zij stelt dat de man zich in beperkte mate heeft beziggehouden met de opvoeding en verzorging van [naam kind] omdat hij meer dan fulltime werkt. Zij verschillen fundamenteel van inzicht over de opvoeding van [naam kind], waardoor er steeds meer spanning tussen hen kwam. De vrouw heeft zelfs mediation geprobeerd, maar door de halsstarrige houding en dominante opstelling van de man, is dit mislukt. De vrouw stelt dat co-ouderschap niet in het belang is van [naam kind] omdat [naam kind] altijd meer bij haar is geweest. Verder kan de man co-ouderschap niet combineren met zijn werk. Bovendien zou [naam kind] voortdurend in een conflictueuze situatie terechtkomen. De vrouw is beter in staat om [naam kind] een stabiele gezinssituatie, geborgenheid, aandacht en eenduidige structuur te bieden.
4.2 Tevens heeft de vrouw verzocht een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige vast te leggen, alsmede verdeling bij helfte van de vakanties en feestdagen, waarbij de man twee aaneengesloten weken in de zomervakantie zal hebben.
5 Beoordeling
5.1 De ouders hebben gezamenlijk gezag over [naam kind]. Dit brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de minderjarige in beginsel de toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens kunnen worden, kan het geschil worden voorgelegd aan de rechter op de voet van artikel 1:253a BW.
5.2 Ter terechtzitting is gebleken dat de standpunten van partijen haaks op elkaar staan en zij niet tot een vergelijk kunnen komen.
5.3 Om een beslissing te kunnen nemen in het kader van art. 1:253a BW dient de rechtbank het belang van de minderjarige voorop te stellen. Echter, zoals door de Hoge Raad is bepaald in het arrest HR 25 april 2008, NJ 2008, 414, dient de rechter bij de beslissing over een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen.
5.4 In haar verweerschrift stelt de vrouw dat zij zich gedurende de samenleving met de man steeds ongelukkiger is gaan voelen. Het gezinsleven met de man bracht de vrouw totaal niet wat zij had gehoopt en verwacht, de man bleek een dominante, egocentrische persoon. Ze zou met de man niet kunnen overleggen en heeft gekozen om naar [plaats] te verhuizen omdat haar ouders daar wonen en haar werk is gevestigd in [plaats]. Ter zitting heeft zij hieraan nog toegevoegd dat zij niet uit [plaats] komt en in [plaats] geen vrienden heeft. De omgeving van [plaats] is voor de vrouw een vertrouwde omgeving. Ook voor [naam kind] is [plaats] een vertrouwde omgeving omdat hij iedere vrijdag en zaterdagochtend bij haar ouders is. De vrouw stelt dat zij met haar vertrek naar [plaats] heeft gehandeld in het belang van [naam kind].
5.5 Gelet op hetgeen hierboven is weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw zich in overwegende heeft laten leiden door haar eigen belang en door haar emotie dat zij zich niet (meer) op haar gemak voelde in de relatie tussen partijen. Hoewel partijen via mediation hebben geprobeerd een oplossing te zoeken voor hun (relatie)problemen, heeft de vrouw ter zitting aangegeven dat zij met mediation heeft ingestemd omdat de man “het zo graag wil”. Verder heeft de vrouw aangegeven dat zij uit angst voor het verbale geweld van de man en in paniek heeft gehandeld, toen zij besloot de mediation te beëindigen en naar [plaats] te vertrekken. De rechtbank is van oordeel dat het door de vrouw aangevoerde verbale geweld van de man, tegenover zijn betwisting, onvoldoende redengevend is geweest om zonder enige vorm van overleg en met medeneming van [naam kind] de samenleving te verbreken.
Verder heeft de vrouw zonder overleg met de man [naam kind] vanaf 28 januari 2009 niet meer naar het kinderdagverblijf gebracht en heeft zij tevens zonder overleg de plaatsing van [naam kind] op dit kinderdagverblijf opgezegd. De vrouw heeft evenmin overleg gehad over de opvang van [naam kind] in [plaats] en over de inschrijving van [naam kind] op een [naam]-school in [plaats]. Door de omstandigheid dat de vrouw een huis heeft gekocht in [plaats], in de buurt van haar werk, haar ouders en haar zus, heeft zij gekozen om zonder overleg met de man en zonder het geschil op grond van artikel 1:253a BW voor te leggen aan een rechter gehandeld in haar eigen belang en heeft ze verder overleg met de man onmogelijk gemaakt. Door haar eenzijdig optreden ontneemt de vrouw de man de uitoefening van het gezamenlijk gezag.
5.6 Door de vrouw is ter onderbouwing van haar stelling dat de man dominant gedrag vertoont, onder meer gewezen op de aangetekende brief van 3 februari 2009 van de man aan de vrouw. De rechtbank deelt het standpunt van de vrouw niet. Uit de brief blijkt veeleer dat de man bereid is om (opnieuw) te overleggen al dan niet met de hulp van een mediator. De man schrijft onder andere in zijn brief: ‘Ik wil er inderdaad heel graag samen uit komen met jou en eventueel met bemiddeling van de mediator’ en ‘Ik stel voor dat je vandaag nog (als je dit leest waarschijnlijk op 04 februari) naar huis komt en dat we opnieuw naar de mediator gaan. Totdat we er uit zijn wil ik dat [naam kind] in Haarlem woont en “gewoon” naar de voor hem bekende opvang gaat. Wij moeten hem verder voorlopig zo gewoon mogelijk blijven verzorgen en opvoeden’, aldus de inhoud van voornoemde brief aan de vrouw.
5.7 Verder heeft de man gemotiveerd de stelling van de vrouw betwist dat de opvoedingsstijlen tussen hen verschillen. Hij heeft aangegeven dat er altijd wel nuance verschillen waren tussen partijen. Volgens de man was de vrouw wat beschermend naar [naam kind] toe, maar eigenlijk lagen ze wel op één lijn. De man heeft ter zitting zelfs aangevoerd dat de vrouw het fantastisch doet als moeder.
5.8 Dit alles in overweging nemende, zou de rechtbank in beginsel aanleiding kunnen zien om primair het verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [naam kind] bij hem toe te wijzen. Bij een dergelijke ingrijpende wijziging moet de rechtbank het belang van het kind aan een zwaardere toets onderwerpen.
Gelet op de leeftijd van [naam kind], de omstandigheid dat [naam kind] vanaf zijn geboorte in gezinsverband met de man en de vrouw heeft gewoond en de korte periode dat hij nu bij de vrouw in [plaats] woont, is de rechtbank evenwel van oordeel dat [naam kind] het meest gebaat is bij een gelijke zorgverdeling tussen de ouders. De man heeft onweersproken gelaten dat de vrouw de hoofdverzorger van [naam kind] is geweest. Dit laat onverlet dat de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van de samenleving van partijen voor [naam kind] heeft gezorgd. De rechtbank betrekt bij dit oordeel mede gelet op de door de man overgelegde verklaring van de [naam instantie]. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij bereid en in staat is de zorg over [naam kind] met de vrouw te delen. Uit de verklaring van de werkgever van de man blijkt dat hij zijn kantooruren kan aanpassen aan de schooltijden van [naam kind]. De stelling van de vrouw dat de man zijn baan niet kan combineren met co-ouderschap, wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd niet gevolgd. In de week dat de vrouw de volledige zorg heeft over [naam kind], kan de man zijn werktijden immers aanpassen en (meer dan) fulltime werken.
Van de vrouw mag dan ook worden verwacht dat zij in het belang van [naam kind] bereid is de communicatie tussen hen weer op te pakken en dat zij, net zoals de man, bereid is om te werken aan de verstandhouding tussen partijen.
Het verzoek van de man om te bepalen dat er met ingang van het schooljaar 2009/2010 sprake is co-ouderschap zal daarom worden toegewezen. De rechtbank overweegt daarnaast nog dat de huidige scheiding tussen de man en [naam kind] zo kortdurend is, dat het belang van de minderjarige zich daartegen niet verzet.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank de man vervangende toestemming verleent voor het inschrijven van [naam kind] op de [naam school] te [plaats].
5.9 Gebleken is dat partijen in onderling overleg een omgangsregeling hebben vastgesteld in die zin dat [naam kind] iedere zaterdag naar de man gaat. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt dat de man [naam kind] ophaalt bij de vrouw op vrijdag om 13.00 uur en de vrouw [naam kind] ophaalt bij de man op zaterdag om 17.00 uur. Verder heeft de vrouw toegezegd dat de man met [naam kind] mag bellen op elke gewenste dag tussen 17.00 uur en 17.30 uur. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen deze omgangsregeling onverkort zullen nakomen totdat de co-ouderschapsregeling zoals hierna te bepalen zal ingaan.
6 Beslissing
De rechtbank:
6.1 Stelt de volgende omgangsregeling vast, totdat de co-ouderschapsregeling ingaat. De minderjarige [geslachtsnaam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2005 in de gemeent [plaats],
en de vader zijn gerechtigd omgang met elkaar te hebben:
- het ene weekend van vrijdag 13.00 uur tot zaterdag 10.00
- het andere weekend van vrijdag 13.00 uur tot maandagochtend,
- drie weken aaneengesloten in de zomervakantie 2009
- de helft van alle overige vakanties en feestdagen.
Daarnaast kan op elke gewenste dag tussen 17.00 uur en 17.30 uur belcontact plaatsvinden.
6.2 Bepaalt dat voornoemde minderjarige in het kader van een co-ouderschap de ene week bij de man en de ander week bij de vrouw zal wonen met ingang van 17 augustus 2009, zijnde het begin van het schooljaar 2009/2010.
6.3 Verleent vervangende toestemming aan de man voornoemde minderjarige met ingang van het schooljaar 2009/2010 in te schrijven op de [naam school] te [plaats].
6.4 Bepaalt dat voornoemde minderjarige met ingang van 17 augustus 2009 onderwijs volgt op voornoemde [naam school].
6.5 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. P.J. van de Pol, griffier, op 23 april 2009.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.